Statut juridique

Beschermd sinds 18 november 1976

Onderzoek en redactie

2009-2010

 

Bekijk de weerhouden gebouwenBekijk de lokalisatie van de weerhouden gebouwen

Inhoud


Inleiding
1853-1875: Het exercitieveld
1880: Nationale Tentoonstelling
1888: Grote Internationale Wedstrijd voor Wetenschap en Nijverheid
1897: Wereldtentoonstelling
1905: Viering van 75 jaar onafhankelijkheid van België
1910: Wereldtentoonstelling
Van 1900 tot 1933: de vestiging van de Koninklijke Musea
Van naoorlogse periode tot vandaag

Inleiding

Het Jubelpark is een uitgestrekte vijfhoek van ongeveer dertig hectare en wordt omringd door de Blijde Inkomstlaan, de Renaissancelaan, de IJzerlaan, de Galliërslaan en de Nerviërslaan. Dit eigendom van de federale overheid ligt op het grondgebied van de Stad Brussel, met uitzondering van zijn oostelijke punt die wordt afgebakend door de Ridderschapslaan en tot de gemeente Etterbeek behoort. Het westelijk gedeelte van het park is in twee gesneden door het openluchtgedeelte van de Belliardtunnel die werd aangelegd in de jaren 1970.

De site van het Jubelpark was een onderdeel van een ambitieus stedenbouwkundig project dat werd gedragen door Leopold II. De koning wenste het uitzicht van zijn hoofdstad te verfraaien opdat Brussel zou kunnen wedijveren met andere prestigieuze Europese hoofdsteden. Met zijn monumentale drieledige triomfboog vormt het park een baken in de stedenbouwkundige sequentie die via de Wetstraat en de Tervurenlaan het park van Brussel met het Koninklijk Museum voor Midden-Afrika verbindt.

Plan van het doortrekken van de laan van het Jubelpark, de toekomstige Tervurenlaan, tekening uit 1893 van Gédéon Bordiau (ARA/Ministerie van Openbare Werken, Administratie van Gebouwen, Kaarten en Plannen van Overheidsgebouwen, 27-40).

Van bij het begin hadden het park en zijn gebouwen een dubbele bestemming: ze waren voorzien om te worden gebruikt bij de organisatie van tijdelijke tentoonstellingen en andere evenementen, maar ook als permanente bewaarplaats voor kunstverzamelingen. Vanaf de jaren 1930 nam de Heizelsite die eerste functie over, terwijl het Jubelpark zich volledig toelegde op de vestiging van musea zoals de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis, het Koninklijk Museum van het Leger en de Krijgsgeschiedenis, en later nog Autoworld.

Van 1879 tot 1904, het jaar van zijn overlijden, was architect Gédéon Bordiau niet alleen verantwoordelijk voor het algemeen uitzicht van het park en zijn gebouwen maar ook voor de inrichting van de verschillende tentoonstellingen die er opeenvolgend werden georganiseerd. Daarna werd het werk verdeeld tussen de architecten Charles Girault en Léopold Piron. Hoewel pas voltooid in de jaren 1930, bijna een halve eeuw na het begin van de werkzaamheden, vertoont het park vandaag een opmerkelijke samenhang die te wijten is aan een zekere trouw aan het oorspronkelijke ontwerp, maar ook aan de majestueuze lijnen die het geheel structureren.

Gezicht op het Jubelpaleis in de richting van Tervuren (Verzameling Dexia Bank, 1917).

Het park en zijn gebouwen zijn thans in hun totaliteit beschermd. Dit gebeurde in vier fases, tussen 1976 en 2007. In 2005 startte een grote renovatiecampagne die ongeveer zeven tot tien jaar zal duren.

1853-1875: het exercitieveld

Aanvankelijk was de site van het Jubelpark een glooiend terrein waar diagonaal een ravijn doorheen liep (Bulletin communal, 1852, dl. I, p. 261) en dat zich bevond op het grondgebied van de gemeente Etterbeek. In het midden van de 19e eeuw moest een stuk grond worden uitgekozen als exercitieveld. Volgens een keizerlijk decreet van 1810 was het de taak van de Stad Brussel om een dergelijk open veld ter beschikking te stellen voor het garnizoen. Aangezien het huurcontract voor het terrein in het bos van Linthout in Schaarbeek verlopen was in 1852 (SORGELOOS, C., 1985, p. 3), moest voor het exercitieveld een andere locatie worden gevonden.

In 1850 legden Félix Dubois en le Hardy de Beaulieu een ontwerp voor waarin de Wetstraat zou worden doorgetrokken tot aan een plein van waaruit twee vertakkingen vertrokken naar de Leuvensesteenweg en de Waversesteenweg. Op het uiteinde van die verlengde weg hadden de architecten het toekomstige exercitieveld voorzien. Dit plan werd goedgekeurd door de gemeenteraad van 08.05.1852 (Bulletin communal, 1852, dl. I, p. 280), en daarna bevestigd bij K.B. van 20.06.1853 (Bulletin communal, 1853, dl. II, p. 345). De bouwwerkzaamheden begonnen nog datzelfde jaar en eindigden in 1856. Het terrein werd genivelleerd en de riolering aangelegd. De vlakte werd omzoomd met brede lanen met dubbele bomenrijen. Langs de randen werden militaire gebouwen voorzien, maar die zijn nooit gebouwd (SORGELOOS, C., 1985, pp. 5-6).

Ontwerp voor de verlenging van de Wetstraat in de richting van het militair oefenveld, tekening uit 1850 van Félix Dubois en le Hardy de Beaulieu, SAB/PP 1521.

In ruil voor haar tussenkomst in de werkzaamheden kreeg de Stad krachtens de wet van 07.04.1853 de toelating haar grondgebied in het oosten met 194 hectaren uit te breiden, ten koste van de gemeenten Sint-Joost-Ten-Node, Schaarbeek en Etterbeek. Zo annexeerde ze de Leopoldswijk en ten noordoosten daarvan de toekomstige plantsoenwijk, alsook de site van het exercitieveld.

Ondertussen moest het exercitieveld zeer snel plaatsmaken voor een prestigieus geheel. Vanaf 1866 legde inspecteur der wegen Victor Besme zijn Plan d’ensemble pour l’extension et l’embellissement de l’agglomération bruxelloise voor. Daarop was de site ingevuld als een park verfraaid met een Nijverheidspaleis (Kroniek van het Jubelpark, 1880-1980, 1980). In oostelijke richting, in het verlengde van de Wetstraat, had Besme de toekomstige Tervurenlaan getekend, die pas een dertigtal jaar later zou worden verwezenlijkt.

Detail van het [i]Plan d’ensemble pour l’extension et l’embellissement de l’agglomération bruxelloise[/i], een ontwerp uit 1866 van V. Besme, waarin het toekomstige Jubelpark en de Tervurenlaan al voorzien zijn, SAB/Kaarten en Plannen van de Stad Brussel.

De kwestie van de verplaatsing van het exercitieveld leidde op 01.02.1875 tot een overeenkomst tussen de Stad en de Staat, die werd bekrachtigd door de wet van 26.04.1875 (Bulletin communal, 1882, dl. II, pp. 1228-1229). Daarin was vastgelegd dat het exercitieveld moest worden verplaatst naar een veld tegenover de nieuwe kazernes in Etterbeek, langs de huidige Generaal Jacqueslaan. De Stad moest gratis zes hectare van het oude veld aan de Staat afstaan voor de aanleg van een park dat door haar zou worden ingericht en onderhouden, terwijl de Staat er een monumentaal bouwwerk zou laten oprichten.

Detail van de transformatie van het noordoostelijk deel van de Leopoldswijk, perspectieftekening uit 1875 van Gédéon Bordiau die al een paleis voorzag op de plaats van het militair oefenterrein, SAB/PP 953.

In datzelfde jaar tekende Gédéon Bordiau een ontwerp voor de verbouwing van de zone ten oosten van de Leopoldswijk. Daarin voorzag hij de creatie van de plantsoenwijk en de bouw van een ‘tentoonstellingspaleis’ op het oude exercitieveld, omringd door stervormig aangelegde straten (SAB/PP 953, 3285). Met een H als grondplan bestond dit klassiek geïnspireerde paleis uit een triomfboog met drie ongelijke openingen die door een zuilengalerij verbonden was met twee grote rechthoekige paviljoenen.

1880: Nationale Tentoonstelling

Het garnizoen verliet het exercitieveld in 1876 (HEYMANS, V., 1994, p. 56). Op 15.12.1877 diende Bordiau een voorstel in bij het stadsbestuur en bij de regering. Naar aanleiding van de vijftigste verjaardag van de Belgische onafhankelijkheid in 1880 stelde hij voor om op het terrein een dubbele tentoonstelling te organiseren (L’Illustration nationale, 28, 12.09.1880, p. 1): een nationale tentoonstelling van kunstwerken en van industriële, landbouw-, tuinbouw- en andere producten enerzijds; een retrospectieve tentoonstelling van oude kunst in de geest van het in 1857 geopende museum van South Kensington in Londen anderzijds. Behalve de voorlopige gebouwen lanceerde Bordiau opnieuw het idee van een paleis bestaande uit twee paviljoenen opgevat als een permanente constructie. In de toekomst zouden in het zuidelijke paviljoen tijdelijke tentoonstellingen kunnen plaatsvinden, terwijl in het noordelijke paviljoen een museum kon worden ondergebracht.

Plan van de Nationale Tentoonstelling van 1880, tekening van Gédéon Bordiau, [i]L’Émulation[/i], 1881, pl. 1.

Om de uitvoering van een dergelijk project mogelijk te maken werd op 21.04.1879 (Bulletin communal, 1882, dl. II, p. 1228) een nieuwe overeenkomst getekend. De Stad stond niet zes maar twaalf hectare grond af aan de Staat, een oppervlakte die overeenkwam met een veelhoek in het midden van het oude exercitieveld. Dit terrein was bestemd voor de bouw van het door de Staat gefinancierde permanente paleis. Voor de inrichting van het park ervoor en van de voorlopige gebouwen voor de tentoonstelling moest de Stad instaan. Het plan Bordiau werd goedgekeurd door een K.B. van 30.05.1879.

Ontwerp voor de Nationale Tentoonstelling van 1880, tekening uit 1879 van Gédéon Bordiau, opstanden in de richting van de stad, SAB/PP 408.

Aan het oorspronkelijke project bracht de architect nog enkele wijzigingen aan: de zuilengalerij die de triomfboog  flankeerde (zie notitie) en de vorm van een halve cirkel had met aan de uiteinden de paviljoenen, kreeg door deze ingrepen een massiever karakter. Bordiau inspireerde zich voor deze configuratie op het paleis van Longchamp in Marseille, dat in 1862 werd gebouwd door architect Henry Espérandieu. De triomfboog moest het uitzicht vanaf de Wetstraat bekronen en dat op de toekomstige Tervurenlaan meer luister geven. Hoewel Bordiau aanvankelijk een ontwerp bestaande uit drie bogen voorlegde, kon Leopold, onder invloed van zijn architect Alphonse Balat, hem overtuigen om voor één boog te kiezen. Het monument moest worden bekroond met een vierspan geleid door Apollo en Mercurius en de Kunst en Industrie voorstellen.

Algemeen gezicht op de Nationale Tentoonstelling van 1880, [i]Album commémoratif de l’Exposition nationale, 1830-1880[/i], SAB/FI.

De Nationale Tentoonstelling, het orgelpunt van de evenementen in het jubeljaar, ging open op 16.06.1880. De naam van het park werd verbonden met de viering van die vijftigste verjaardag van de onafhankelijkheid: het Jubelpark (of nog duidelijker in het Frans: de Cinquantenaire). Door geldgebrek kon tegen die tijd niet alles van het project worden uitgevoerd. Enkel de twee paviljoenen en de onderbouw van de zuilengalerij raakten voltooid. De andere gedeelten werden gebouwd in voorlopige materialen als hout, stucwerk en beschilderd linnen.

De uitvoering als facsimile bood Bordiau de gelegenheid om zijn plannen te herzien in functie van het algemene effect. Daarom besliste hij na 1880 om de afmetingen van de halfcirkelvormige zuilengalerij te vergroten zodat die beter overeenkwam met de omvang van het park (HENNAUT, E., 2003, p. 34).

De machinegalerij, [i]Album commémoratif de l’Exposition nationale, 1830-1880[/i], SAB/FI.

Achter de triomfboog en zijn twee paviljoenen werden tijdelijke hallen gebouwd die na de tentoonstelling weer werden afgebroken. Ze bestonden uit ijzer en glas, typische materialen die sinds de bouw van het Crystal Palace (Londen, 1851) op talrijke wereldtentoonstellingen werden gebruik en die in Brussel de technische vooruitgang van de Belgische industrie moesten weerspiegelen. Het hoogtepunt van de tentoonstelling was een lange hal langs de Ridderschapslaan die werd omgedoopt tot Machinegalerij.

[i]Vue générale et panoramique de l’Exposition nationale[/i], lith. Léon Mertens, 1880 (Verzameling AAM).

Als verantwoordelijke voor de inrichting van de hele site tekende Bordiau ook het centrale gedeelte dat de Stad aan de Staat had afgestaan: een polygonale Franse tuin, gelegen rond een centrale as die de Wetstraat verlengde en afgebakend door een waterbekken. Zijn klassieke raster contrasteerde met de voorlopige tuinen aan de zijkanten die als Engelse landschapstuinen waren ingericht. De noordelijke landschapstuin zou ontworpen zijn door Louis Fuchs, die in het zuiden door Edward Keilig. (HENNAUT, E., 2003, p. 7).

Uitzicht in 1921 op de centrale as van het Jubelpark in de richting van de stad, met de inmiddels afgebroken zuilengalerij van Quenast (a href='http://www.kikirpa.be'© KIK-IRPA Brussel).

De as van het park werd benadrukt door twee zuilen uit purpersteen, met op de top een bronzen beeld dat de Handel en Industrie voorstelde. De porfieren kolommen waren een geschenk van de Société anonyme des Carrières de porphyre de Quenast aan de regering, maar werden afgebroken bij de bouw van de tunnel onder het park in de jaren 1970. Van de diverse tijdelijke paviljoenen die de tuinen verfraaiden, is vandaag niets meer overgebleven, behalve dan de Beyaerttoren, een ontwerp van architect Henri Beyaert dat de kwaliteiten van Doornikse steen moet illustreren.

1888: Grote Internationale Wedstrijd voor Wetenschap en Nijverheid

Kort na de Nationale Tentoonstelling van 1880 werd beslist om het park uit te breiden en het zo een nog grootser karakter te verlenen. Met de bedoeling het gebied te urbaniseren, had de stad in 1879 de gronden opgekocht rond de twaalf hectare die aan de Staat waren overgedragen voor de creatie van het park. De terreinen hadden een oppervlakte van ongeveer twintig hectare en kwamen overeen met de Engelse tuinen en de tijdelijke paviljoenen van de Nationale Tentoonstelling. Bordiau had voor dit terrein trouwens een verkavelingsplan opgesteld, dat bestond uit stervormig aangelegde straten rond zijn veelhoekige park.

Verkavelingsproject van de wijk van het Paleis van de Nijverheidskunsten, in 1879 ontworpen door architect Gédéon Bordiau maar nooit gerealiseerd, SAB/PP 312.

Op 24.02.1885 sloten de Stad en de Staat een nieuwe overeenkomst die het contract van 1879 herzag (Bulletin communal, 1885, dl. II, pp. 1241, 1256): de Stad verkocht aan de Staat de rest van het stuk grond dat als exercitieveld was gebruikt; de Staat nam de inrichting van het park, waarvan de grenzen nu definitief waren vastgelegd, opnieuw op zich.

Plan van de Grote Internationale Wedstrijd voor Wetenschap en Nijverheid in het Jubelpark, 1888 (Verzameling AAM).

In 1888 werd de Grote Internationale Wedstrijd voor Wetenschap en Nijverheid op de site georganiseerd. Hoewel de werkzaamheden voor de oprichting van de gebouwen in 1881 waren hervat met het oog op dit nieuwe evenement, was enkel de halfcirkelvormige galerij met dubbele open zuilenrij voltooid. Ondanks het aandringen van de koning werden de noodzakelijke geldmiddelen niet vrijgemaakt, waardoor de triomfboog opnieuw uit hout en stucwerk werd gebouwd.

Doorsnede van de metalen zijhallen ontworpen voor de Internationale Wedstrijd voor Wetenschap en Nijverheid in 1888, [i]Journal illustré de l’Exposition universelle de Bruxelles 1888[/i], p. 61 (Verz. Koninklijke Bibliotheek van België, reproductie AAM).

Aan de achterzijde van het complex kwamen nieuwe hallen gebouwd in ijzer. Net achter de halfcirkelvormige galerij werden gebogen galerijen gebouwd parallel aan en zijdelings van de hallen die zich bevonden rond de twee vierkante tuinen; in het noordelijk deel van het park zijn vandaag nog delen van die constructies te zien. Achteraan de triomfboog bevond zich een van de grootste hallen gebouwd in ijzer, de Internationale Hal van de Machines, gebouwd door de bedrijven van J. Cockerill en M. Rolin. Deze hal was ontworpen met één enkele spanwijdte van 235 meter en zou ook na de wedstrijd bewaard blijven.

Een van de noordelijke galerijen die de zuilengalerij van het Jubelpark omzomen en waar in 1888 n.a.v. de Internationale Wedstrijd voor Wetenschap en Nijverheid de retrospectieve tentoonstelling over de Industriële Kunsten plaatsvond (© KIK-IRPA Brussel).

Hoewel Bordiau het project verder leidde en de inrichting van het park werd toevertrouwd aan landschapsarchitect Louis Fuchs (Bulletin communal, 1885, dl. I, p. 88), werden in vergelijking met 1880 weinig wijzigingen doorgevoerd. Het park bleef nog altijd symmetrisch georganiseerd rond een centraal waterbekken en won aan oppervlakte, zelfs indien de zijdelingse stroken in beslag werden genomen door de tijdelijke paviljoenen. Fuchs, inspecteur van de beplantingsdienst van de Stad Brussel, verzorgde de bosaanplantingen in het park.

Na afloop van de Wedstrijd werden de twee paviljoenen Jubelpaleizen genoemd en kregen ze hun definitieve bestemming: het zuidelijk paleis werd omgevormd tot feestzaal; het noordelijk paleis werd bestemd voor een Musée d’Art monumental [Museum van Monumentale Kunst]. Dit laatste paviljoen huisvestte inderdaad vanaf 1889 de voorwerpen uit de klassieke oudheid van het Musée royal d’Armures, d’Antiquités et d’Ethnologie [Koninklijk Museum voor Wapens, Oudheid en Volkenkunde] dat in de Hallepoort was ondergebracht en later werd omgedoopt tot de Koninklijke Musea voor Sier- en Nijverheidskunst. De grote hal achteraan werd voorbestemd voor een tentoonstelling over landbouw en industrie.

1897: Wereldtentoonstelling

In 1889 slaagde Leopold II erin om een uitzonderlijk krediet te laten goedkeuren dat bestemd was voor de bouw van de triomfboog van het Jubelpark. De boog moest worden ingehuldigd tijdens de Wereldtentoonstelling van 1897 in Brussel. Op 21.07.1890 legde de koning de eerste steen. Vier jaar later waren de fundamenten klaar. Ondertussen traden aanzienlijke vertragingen op door een verlaging van het budget in 1895 en een staking bij de steenhouwers waardoor de voltooiing een jaar later onmogelijk werd.

Gezicht op het Jubelpaleis tijdens de Wereldtentoonstelling van 1897, [i]Bruxelles Exposition 1897[/i], Rossel, Brussel, 1897, p. 385 (Verzameling AAM).

De Wereldtentoonstelling ging open op 10.05.1897 en vond plaats zowel in het Jubelpark als in het park van Tervuren, waar het koloniale luik was ondergebracht. Om deze twee sites met elkaar te verbinden was tussen 1895 en 1897 eindelijk de Tervurenlaan aangelegd. In het Jubelpark raakte men niet verder dan de draagmuren van de triomfboog. Voor de derde maal moest een nepboog worden opgetrokken, voorzien van een monumentaal doek, door Devis en Lynen beschilderd met het voorziene vierspan (Bruxelles Exposition 1897, p. 157). Deze tijdelijke constructie werd pas afgebroken in 1900. De metalen hallen van 1888 werden behouden. De grote hal achteraan werd in noordelijke richting met een honderdtal meter verlengd en bedroeg nu 340 meter.

Interieur van de grote hal achteraan in het Jubelpark, in 1888 ontworpen en uitgebreid voor de Wereldtentoonstelling van 1897, [i]Bruxelles Exposition 1897[/i], Rossel, Brussel, 1897, p. 79 (Verzameling AAM).

Onder de tijdelijke paviljoenen die in het park werden gebouwd, bevond zich een reconstructie van Oud Brussel, met als blikvanger het Paleis van de Stad Brussel, een ontwerp van Paul Saintenoy in neo-Vlaamse renaissance. Twee gebouwen die in dat jaar zij aan zij werden gebouwd, zijn tot op vandaag bewaard gebleven: het Paviljoen van de Menselijke Driften, een ontwerp van Victor Horta waarin het gelijknamige reliëf van de beeldhouwer Jef Lambeaux is ondergebracht, en het Paviljoen met het panorama van Caïro, ontworpen door architect Ernest Van Humbeeck en grondig verbouwd in de jaren 1970.

Het paleis van de Stad Brussel, door architect Paul Saintenoy ontworpen naar aanleiding van de Wereldtentoonstelling van 1897 in het Jubelpark, SAB/FI.

Voor het park bedacht Bordiau ook nog twee identieke exedra’s die hij op de as van de paviljoenen van 1880 plaatste. Tijdens het jaar van de Wereldtentoonstelling werden nog twee sculpturen aan het park toegevoegd: De maaier en Samson die de vossen loslaat in de Filistijnse weiden. Zij vervoegden De buldog van Ulm, geplaatst in 1896 en De Borghese gladiator, een kopie in cement naar antiek model die wellicht vanaf 1892 in het park stond maar vandaag is verdwenen (BOAS, S., CORTEN, I., 2002-2003).

Gezicht op het Jubelpark tijdens de Wereldtentoonstelling van 1897, [i]Bruxelles Exposition 1897[/i], Rossel, Brussel, 1897, p. 409 (Verzameling AAM).

In 1898 eiste Leopold II dat vijf in de as van de triomfboog liggende traveeën van de grote hal werden gedemonteerd zodat het uitzicht in de richting van de Tervurenlaan zou worden vrijgemaakt. Op die manier werd de grote hal omgebouwd tot twee afzonderlijke hallen. Het jaar daarop werd de zuidelijke hal verlengd met zestig meter in de richting van de Nerviërslaan. Bordiau pakte vervolgens de inrichting aan van de driehoek van het park in de richting van Tervuren: in 1900 stelde hij de plannen op voor een groot centraal waterbekken en voor de steunmuren langs de Ridderschapslaan. Nog een jaar later werd het park uitgerust met een nieuwe sculptuur, De stedenbouwers. Ten slotte, in 1902, tekende Bordiau de twee hoofdingangen van de site.

1905: viering van 75 jaar onafhankelijkheid van België

Ter gelegenheid van de viering van 75 jaar Belgische onafhankelijkheid besliste Leopold II om zelf te zorgen voor de financiering van de afwerking van de triomfboog in het Jubelpark. Hij maakte hiervoor gebruik van de Stichting van de Kroon. Hij liet zogenaamde milde schenkers – in feite stromannen – een collectieve brief aan de regering ondertekenen waarin deze aanboden om de kosten van de voltooiing voor hun rekening te nemen. Bovendien engageerden ze zich om hiervoor uitsluitend materialen uit België te gebruiken.

Gezicht in 1904 op de grote hallen van het Jubelpark, in de richting van de stad, vóór de dynamitering van de betonnen fundamenten van de oorspronkelijke triomfboog 1 jaar later en vóór het gladschaven van 3 van de traveeën in 1909 (© KIK-IRPA Brussel).

Ondertussen, eind 1903, was Bordiau ziek geworden en vroeg Leopold II assistentie van de Franse architect Charles Girault, die hij tijdens de Wereldtentoonstelling van 1900 in Parijs had leren kennen. In plaats van de triomfboog af te werken, herzag Girault het hele ontwerp. Toen Bordiau in 1904 overleed, voorzag Girault nog een ontwerp zonder boog bestaande uit twee monumentale zuilen en met behoud van de bestaande draagmuren. Maar korte tijd later stelde hij een ontwerp voor met drie even grote bogen.

Triomfboog van het Jubelpark, ontworpen door Charles Girault in 1904, opstand, SAB/FI.

Tegenover de kritiek van de Commissie voor Monumenten en Landschappen, voorstanders van één boog, verdedigde Girault zijn project door erop te wijzen dat het niet ging om één enkel huldemonument zoals de Romeinse triomfbogen, maar om een stadspoort die uitgaf op de brede Tervurenlaan; één enkele boog zou een vernauwend effect creëren (VANDENBREEDEN, J., 1980, pp. 239-240).

Triomfboog van het Jubelpark, in 1904 ontworpen door Charles Girault, doorsnede (Verzameling Archives nationales de France, reproductie AAM).

Girault ontwierp zijn drievoudige boog in blauwe Henegouwse hardsteen. Het geheel van het decor werd gekenmerkt door de Beaux-Artsstijl met elementen in Lodewijk XVI. Voor de sculpturen deed de architect een beroep op een twintigtal Belgische beeldhouwers met faam. Als bekroning van zijn monument nam hij het idee van het vierspan van Bordiau over.

Bouw van de triomfboog van het Jubelpark, in 1904 ontworpen door Charles Girault (Verzameling Archief Koninklijk Museum voor Midden-Afrika, reproductie AAM).

De architect had nog slechts anderhalf jaar de tijd om zijn plannen verder te ontwikkelen en uit te voeren. Hij organiseerde een gigantische bouwwerf waar 450 arbeiders dag en nacht werkten. Een elektrische generator zorgde voor kunstlicht. Om de bestaande draagmuren te slopen gebruikten de aannemers Wouters-Dustin voor het eerst in België de techniek van de dynamitering. De bouw van de boog werd onder meer vergemakkelijkt door een ingenieus systeem van een met elektrische kabels aangedreven rollende brug die langs twee enorme houten stellingen schoof. De stenen werden ter plaatse, in de grote zuidelijke hal gehouwen. Talrijke Brusselaars en nieuwsgierige journalisten kwamen die imposante werkplaats een bezoekje brengen.

Inhuldiging op 27.09.1905 door Leopold II van de triomfboog van het Jubelpark, in 1904 ontworpen door Charles Girault (Verzameling Archief Koninklijk Museum voor Midden-Afrika, reproductie AAM).

De eerste steen van de nieuwe triomfboog werd gelegd op 04.01.1905. In mei was de ruwbouw afgerond. Daarna restte nog de voltooiing van het belangrijke sculpturaal programma; voor bepaalde beeldhouwwerken zouden in eerste instantie gipsen afgietsels worden geplaatst. Leopold II huldigde de boog in op 27.09.1905, of zo’n negen maanden na de start van de werkzaamheden.

Detail van het zuidelijk gedeelte van de zuilengalerij van het Jubelpark, waarvan de achterste muur, gebouwd in 1905, sinds het interbellum versierd is met mozaïeken (foto 2007).

Vermits het nieuwe monument veel groter was dan de oorspronkelijke versie, liet Girault aan elke kant twee traveeën van de halve cirkel verwijderen. Tegelijkertijd liet hij de zuilenrij aan de kant van Tervuren dichtmetselen. Hoewel Girault van bij het begin een decoratieve fries voor deze nieuwe halfronde muur had voorzien (HENNAUT, E., 2003, p. 36), zou hij pas 1921 en 1932 worden getooid met een mozaïek dat de verheerlijking van België als thema had en werd ontworpen door kunstenaars van de Société de l’Art monumental.

1910: Wereldtentoonstelling

Op de dag van de inhuldiging van de triomfboog zag Leopold II dat de topgevels van de grote hallen van 1888 in de laterale bogen te zien waren. De koning droeg Girault dan ook op om het probleem op te lossen en dit onderdeel van de esplanade langs de kant van Tervuren te verbeteren tegen de Wereldtentoonstelling van 1910, waarvoor een aan de schone kunsten gewijde expositie in het Jubelpark op het programma stond.

De triomfboog van het Jubelpark, in de richting van Tervuren, vóór de verwijdering in 1909 van de drie traveeën van elke grote hal (Verzameling Dexia Bank, s.d.).

Vanaf 1899, na de afbraak van de vijf traveeën van de grote hal, had Bordiau al een ontwerp voor de gevels van de twee nieuwe gehelen getekend: tegenover de esplanade tot aan de triomfboog en in de richting van Tervuren moesten de gevels verfraaid worden met een Dorische zuilengalerij in hardsteen en voorzien van monumentale ingangen met fronton.

Ontwerp van de nieuwe gevels van de grote hallen van het Jubelpark, Gédéon Bordiau, 1899, niet uitgevoerd, opstand in de richting van de esplanade (Verzameling AAM).

In maart 1908 stelde Girault op zijn beurt een ambitieus plan voor dat het gladschaven van de hallen aan de kant van de esplanade omvatte, de verwijdering van de topgevels en de bouw van gewelfde daken. Hij tekende nieuwe stenen gevels in de stijl van de triomfboog die zich uitstrekten tot aan die laatste en waaraan in de richting van Tervuren twee grote paviljoenen gekoppeld waren.

Ontwerp van de nieuwe gevels van de grote hallen van het Jubelpark, Charles Girault, maart 1908, niet uitgevoerd (Verzameling Archief Koninklijk Museum voor Midden-Afrika, reproductie AAM).

Uiteindelijk zou het meest bescheiden plan, in mei 1908 door Girault getekend, worden uitgevoerd: van elke hal werden drie traveeën verwijderd, hun topgevel werd naar achteren gebracht en vooraan kwam een monumentale portiek met centrale ingang. In 1909 ontwierp de architect tussen het voorportaal en de triomfboog nog een verbindingsmuur met een doorgang. Girault was nauwelijks aanwezig op de werf en liet de leiding van de werkzaamheden over aan architect Jean-Joseph Caluwaers (HENNAUT, E., 2003, p. 93).

Ontwerp van de nieuwe gevels van de grote hallen van het Jubelpark, Charles Girault, mei 1908 (Verzameling Archives nationales de France, reproductie AAM).

Na de Wereldtentoonstelling van 1910, die grotendeels plaatsvond op het plateau van Solbosch, verloor het park zijn feestelijk en herdenkingskarakter ten voordele van zijn museumfunctie. Er werden nog andere festiviteiten en jaarbeurzen georganiseerd, maar de fakkel werd overgedragen aan de site op de Heizel, waar de Wereldtentoonstelling van 1935 plaatshad.

Van 1900 tot 1933: de vestiging van de Koninklijke Musea

Vanaf het begin had Bordiau in de richting van de Renaissancelaan en de Nerviërslaan de constructie voorzien van vleugels die loodrecht zouden staan op de paviljoenen van 1880 en die bestemd waren om musea en tijdelijke tentoonstellingen te herbergen. Voor de Nationale Tentoonstelling van 1880 en vervolgens de Wedstrijd van 1888 werden rond de twee vierkante tuinen echter eenvoudige hallen in ijzer gebouwd.

Plan van het Jubelpaleis, in 1900 opgesteld door Gédéon Bordiau (ARA/Ministerie van Openbare Werken, Administratie van Gebouwen, Kaarten en Plannen van Overheidsgebouwen, 27-40).

Het was pas na 1897 dat Bordiau het definitieve ontwerp van de zijvleugels weer opnam. In 1900 stelde hij een nieuwe indeling van de site op. Volgens dit plan bevonden de twee vleugels zich opnieuw rond de tuin (F) en hadden deze in de richting van de stad een gevel met ingang en op de uiteinden een rotonde. Het zuidelijk gedeelte van het Jubelpaleis, voortaan bestemd voor musea, moest in de richting van de Nerviërslaan worden uitgebreid met een kloostergang (J) langs de tweede tuin en worden voorafgegaan door een portaal (L). In 1903, kort voor zijn overlijden, voltooide Bordiau de uitvoeringsplannen voor de zuidelijke ronde (M) en voor de buitengevel van de kloostergang die uitgeeft op de Nerviërslaan (K).

Schema van de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis, met aanduiding van de diverse constructiefases (Tekening Bruno Cassiers, Alice Éditions, 1998).

In 1904 nam architect Léopold Piron, Bordiaus belangrijkste medewerker, de leiding van de bouwwerf over. Hij baseerde zich op de plannen die Bordiau had achtergelaten. Het jaar daarop werd de oudheidkundige verzameling, die in 1889 in het noordelijk paviljoen was ondergebracht, verhuisd naar zijn zuidelijke pendant, omgedoopt tot Paviljoen van de Oudheid (N).

Gevel van de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis, die het Paviljoen van de Oudheid met de rotonde verbindt, in 1905-1906 gebouwd door Léopold Piron (foto 2010).

De door Piron ontworpen gevel van de zuidelijke vleugel in de richting van de stad (H), die het Paviljoen van de Oudheid zou verbinden met de toekomstige rotonde, kwam tussen 1905 en 1906 tot stand. De gevel heeft een opstand die geïnspireerd is op diegene die in voorlopige materialen was opgetrokken voor de Wedstrijd van 1888 als scherm voor de metalen tentoonstellingshallen. Daarnaast presenteerde de architect voor de noordelijke vleugel, waar Bordiau geen uitvoeringsplan van had nagelaten, een ontwerp in Beaux-Artsstijl. Dit voorstel kreeg zoveel kritiek dat het nooit werd uitgevoerd (HENNAUT, E., 2003, p. 83). De gevel in de richting van de stad en de hallen die erachter lagen, bleven dus zoals ze waren gebouwd in 1888.

Ontwerp met elementen van Beaux-Arts voor de noordelijke vleugel van het Jubelpaleis, Léopold Piron, 1905, niet uitgevoerd (Verzameling Archief van het Koninklijk Museum van het Leger en de Krijgsgeschiedenis, reproductie AAM).

Tussen 1905 en 1910 werd de zuidelijke rotonde (M) volgens de plannen van Bordiau gebouwd. In 1908 begon Piron aan de bouw van de vleugels rond de tweede tuin in de richting van de Nerviërslaan: hij verwezenlijkte de lange neoclassicistische gevel die zijn voorganger had getekend aan de voorzijde van de laan (K), vervolgens het portaal (L) en de vleugels van de kloostergang (J), waarvoor hij zelf tussen 1905 en 1908 de plannen had getekend. In de oostvleugel was een kapel ondergebracht die Piron in de richting van Tervuren uitbreidde met een volume met een gevel in Beaux-Artsstijl (I).

Rotonde en gevel, langs de zijde van de Nerviërslaan, in 1904 ontworpen door Gédéon Bordiau en uitgevoerd vanaf 1905 (a href='http://www.kikirpa.be'© KIK-IRPA Brussel).

Aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog waren de gebouwen bijna afgewerkt. Door geldgebrek onmiddellijk na de oorlog werden ze pas in 1921 voltooid. Het jaar daarop verhuisden de collecties van de Koninklijke Musea voor Sier- en Nijverheidskunst, inmiddels door een K.B. van 24.05.1912 omgedoopt tot Koninklijke Musea van het Jubelpark, naar de nieuwe gebouwen.

In 1923 verliet het Koninklijk Legermuseum, opgericht naar aanleiding van de Wereldtentoonstelling van 1910, de abdij van Terkameren om zich in het noordelijk deel van het Jubelpark te installeren. Het museum werd ondergebracht in de metalen hallen die waren gebouwd voor de Wedstrijd van 1888: de gebogen galerijen achter de halve cirkel en de twee hallen langs de binnentuin. Het werd op 22.07.1923 door koning Albert I ingehuldigd.

De Albert-Elisabethgalerij van de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis, in opbouw in 1929; helemaal bovenaan is de attiekbalustrade te zien van de gevel in de richting van de stad, gebouwd vanaf 1905 (© KIK-IRPA Brussel).

In 1924 keurde de regering de bouw goed van een nieuwe vleugel voor de Koninklijke Musea van het Jubelpark (Bulletin des Musées royaux d’Art et d’Histoire, 1, 1929, p. 6). Dit nieuwe gebouw werd door Piron ontworpen in Beaux-Artsstijl en kreeg de naam Albert-Elisabethgalerij (G). De werkzaamheden begonnen in 1928 en op 30.12.1930 vond de inhuldiging plaats. De galerij die een oude metalen hal verving, verbond het Paviljoen van de Oudheid (N) met de rotonde (M), achter de gevel van 1905-1906 waar zich voortaan de hoofdingang van de instelling bevindt (H).

De in aanbouw zijnde vleugels van de afdeling Niet-Europese Kunst van de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis, [i]Bâtir[/i], 2, 1933, p. 54.

Bij K.B. van 25.01.1929 kreeg de instelling haar definitieve naam: Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis. In de jaren 1930-1931 werd langs het noordelijk gedeelte van de vierkante tuin en loodrecht op de Albert-Elisabethgalerij (G)de vleugel voor de etnografische afdeling (E) gebouwd; ook deze vleugel verving een metalen hal. In 1932-1933 ten slotte werd gewerkt aan de nieuwe vleugels voor de afdeling van de Niet-Europese Kunst (D). Ze werden gebouwd achter het Paviljoen van de Oudheid (N), vervingen de gebogen galerijen langs het zuidelijk deel van de halve cirkel en creëerden een derde binnentuin, ook wel exotische of Japanse tuin genoemd. Op 18.03.1933 vond in het Paviljoen van de Oudheid (N) de inhuldiging plaats van het door architect Henry Lacoste op ware grootte gereconstrueerde middendeel van de grote zuilengalerij die was ontdekt tijdens Belgische opgravingen in de stad Apamea (Syrië).

Gezicht op de zaal gewijd aan koning Albert I en de Eerste Wereldoorlog, inhuldiging in 1935 in het noordelijk paviljoen van 1880 (a href='http://www.kikirpa.be'© KIK-IRPA Brussel).

Na de dood van Albert I in 1934 nam het Legermuseum een deel van het noordelijk paviljoen van 1880 in bezit. Op 09.04.1935 opende Leopold III er een zaal gewijd aan zijn vader en de Grote Oorlog.

Van de naoorlogse periode tot vandaag

Het park

In de loop van de 20e eeuw werd het Jubelpark verfraaid met nieuwe paviljoenen en gedenktekens: het Afrikaanse Paviljoen en het Parkwachterspaviljoen, waarvan de bouwjaren onbekend zijn, alsook het Congomonument en het Gedenkteken voor generaal Thys, respectievelijk ingehuldigd in 1921 en 1926. Ook na de Tweede Wereldoorlog werden nieuwe beeldhouwwerken geplaatst: De vier seizoenen rond 1950, de buste van Robert Schuman in 1987 en ten slotte in 2000 het Eerbetoon aan piloten die sneuvelden tijdens een missie, een ontwerp van Claude Rahir.

In 1962 werd het nieuwe gebouw van het Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium (KIK) ingehuldigd. Het ontwerp dateert uit 1955 en is van architect Charles Rimanque. Het gebouw ligt aan de Renaissancelaan en staat loodrecht op het uiteinde van de grote noordelijk hal. In de jaren 1970 werd het Paviljoen met het Panorama van Caïro door architect Mongi Boubaker omgevormd tot Grote Moskee en Islamitisch Cultureel Centrum. Op 12.09.1979 droeg de Belgische staat het Paviljoen van de Menselijke Driften over aan de vzw Islamitisch en Cultureel Centrum van België om er een museum in onder te brengen; dit project werd tot op heden nog niet uitgevoerd.

Afbraak van de zuilen van Quenast naar aanleiding van de bouw van de tunnel onder het Jubelpark tijdens de eerste helft van de jaren 1970 (© A. Pierard, verzameling AAM).

Ondertussen werden nieuwe elementen aan het park toegevoegd die de symmetrie ervan hebben aangetast. Vanaf 1937 kreeg de Koninklijke Militaire School de beschikking over sportterreinen langs de Renaissancelaan. Na 1945 werd in het noordelijke gedeelte van het park een speelplein voor kinderen ingericht en in de jaren 1950 kwam daar nog een seniorenpaviljoen en een petanquebaan bij (CARTUYVELS, S., 2003, p. 72). In de eerste helft van de jaren 1970 werd het park opengereten voor de aanleg van het openluchtgedeelte van de Belliardtunnel die onder het park werd gegraven. Deze tussenkomst leidde tot de afbraak van de zuilen van Quenast die daar in 1880 waren geplaatst.

Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis

In 1946 werd het Paviljoen van de Oudheid (N) verwoest door een brand. Het werd heropgebouwd volgens de in 1956 door de architecten Robert Puttemans en Charles Malcause getekende plannen. De ruwbouw was eind 1958 klaar, maar het nieuwe gebouw zou pas in 1966 worden ingehuldigd.

Het Paviljoen van de Oudheid, van de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis, na de brand van 1946 (a href='http://www.kikirpa.be'© KIK-IRPA Brussel).

De architecten hadden een klassiek modernistisch bouwwerk voor ogen met respect voor de volumes en de materialen van het vorige gebouw zodat het geheel een zeker homogeniteit wist te bewaren.

Perspectief van het nieuwe Paviljoen van de Oudheid van de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis, in 1956 ontworpen door Robert Puttemans en Charles Malcause, SAB/OW 70897.

In 1955 werd een atoomschuilkelder gegraven tegenover de Albert-Elisabethgalerij (G, H). En in 1992 ten slotte werd de centrale tuin omgebouwd tot een grote zaal voor tijdelijke tentoonstellingen (F).

Koninklijk Museum van het Leger en de Krijgsgeschiedenis

Na de Tweede Wereldoorlog eigende het Koninklijk Legermuseum zich het volledige noordelijke paviljoen toe. Daar werd de afdeling over de Tweede Wereldoorlog ondergebracht. De inhuldiging vond plaats op 10.05.1955 door koning Boudewijn. Twee jaar daarvoor had het museum zijn huidige officiële naam gekregen: Koninklijk Museum van het Leger en de Krijgsgeschiedenis.

Interieur van de grote noordelijke hal van het Jubelpark, waar vandaag de Lucht- en Ruimtevaartafdeling van het Koninklijk Museum van het Leger en de Krijgsgeschiedenis is ondergebracht (foto 2009).

In 1972 werd in de grote noordelijke hal de Lucht- en Ruimtevaartafdeling geopend en in 1980 was het de beurt aan de Pantserafdeling die werd ondergebracht in de tot overdekte binnenplaats omgevormde binnentuin. Tussen 1985 en 1987 organiseerde de Regie der Gebouwen een grondige herinrichting van het noordelijk paviljoen dat inmiddels was omgedoopt tot Bordiauhal. In 1996 ten slotte werd op de driehoekige binnenplaats de nieuwe afdeling Marine gehuisvest.

Autoworld

In 1986 werd in de grote zuidelijke hal Autoworld ondergebracht. Dit museum is gewijd aan de geschiedenis van de auto. Autoworld moet de hal delen met het afgietselatelier van de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis dat zich op een lager niveau bevindt en toegankelijk is langs de Nerviërslaan.

Interieur van de grote zuidelijke hal van het Jubelpark, waarin vandaag Autoworld is ondergebracht (Foto Ch. Bastin & J. Evrard © MBHG).

Bescherming en renovatie

De site van het Jubelpark en het Paviljoen van de Menselijke Driften werden beschermd door een K.B. van 18.11.1976. Op 29.06.1984 werden de triomfboog en de halfcirkelvormige zuilengalerij beschermd. Een uitbreiding van de bescherming op 22.04.2004 omvatte de gebouwen waarin het Koninklijk Museum van het Leger en de Krijgsgeschiedenis, het Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis en Autoworld zijn ondergebracht. Het Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium werd beschermd op 29.11.2007.

Gezien de slechte staat van de site liet de Koning Boudewijnstichting aan het begin van de jaren 2000 een grondige studie uitvoeren naar het bouwkundig en natuurkundig patrimonium van het park. Dit leidde in 2005 tot de start van een grote restauratiecampagne die, opgedeeld in zes fases, ongeveer zeven tot tien jaar in beslag zal nemen. De bedoeling is het park zijn grandeur terug te geven door het herstel van de oorspronkelijke geometrie, de herziening van de belichting, de renovatie van de kleine kunstwerken en de vernieuwing van de beplanting. De overwelving van het openluchtgedeelte van de tunnel staat eveneens op het programma, net zoals de organisatie van een Europese architectuurwedstrijd voor de bouw van een brasserie in het westelijke deel van het park.






Bronnen

Archieven
Archives d’Architecture moderne.
Archief Charles Girault, Koninklijk Museum voor Midden-Afrika.
Archives nationales de France.
Archief Koninklijk Museum van het Leger en de Krijgsgeschiedenis.
ARA/Ministerie van Openbare Werken, Administratie van Gebouwen, Kaarten en Plannen van Overheidsgebouwen, 27-40.
ARA/Ministerie van Openbare Werken, Administratie van Bruggen en Wegen, Civiele Gebouwen, inventaris T039/07, wijzer 602, dozen 145 tot 173.
SAB/Bulletin communal de Bruxelles.
SAB/PP 307 (1853), 312 (1879), 408 (1879), 409-411 (1880), 953 (1875), 3285 (1875), 3519 (1877), K16 (1906-1909).
SAB/OW 459 (1871-1896), 60701 (1887-1888), 70897 (1956), 89311 (1983), 91980 (1985).

Publicaties en studies
Album commémoratif de l’Exposition nationale, 1830-1880
.
BOAS, S., CORTEN, I., Inventaire du petit patrimoine du parc du Cinquantenaire, onuitgegeven studie uitgevoerd voor de Koning Boudewijnstichting, 2002-2003.
BOULANGER-FRANÇAIS, J., Parken en Tuinen van Brussel, Brussels Hoofdstedelijk Gewest, Brussel, 1993, pp. 78-80.
CARTUYVELS, S., Parc du Cinquantenaire. Histoire du parc, onuitgegeven studie uitgevoerd voor de Koning Boudewijnstichting, 2003.
CERCLE D’HISTOIRE ET DU PATRIMOINE D’ETTERBEEK, Le Cinquantenaire au fil du temps, 1997.
DELTOUR-LEVIE, C., HANOSSET, Y., Het Jubelpark. Zijn gebouwen en musea, Reeks Brussel, stad van kunst en geschiedenis, 1, Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, Directie Monumenten en Landschappen, Brussel, 1993.
DELTOUR-LEVIE, C., VAN WAEG, A. (coörd.), Musée du Cinquantenaire, Gemeentekrediet van België, Brussel, 1994.
DEMEY, T., Bruxelles, chronique d’une capitale en chantier (1865-1975), dl. 1, Paul Legrain-CFC éditions, Brussel, pp. 22-24.
FONDU, Landscape architects, Parc du Cinquantenaire – schéma directeur, onuitgegeven studie uitgevoerd voor de Koning Boudewijnstichting, 2003.
HENNAUT, E. (ed.), Parc du Cinquantenaire, le complexe architectural dans ses relations avec le parc, studie uitgevoerd voor de Koning Boudewijnstichting, Archives d’Architecture moderne, 2003.
HEYMANS, V., Architecture et Habitants. Les intérieurs privés de la bourgeoisie à la fin du XIXe siècle (Bruxelles, quartier Léopold – extension nord-est) (proefschrift tot het behalen van de graad van doctor in de kunstgeschiedenis), Université Libre de Bruxelles, 1994.
HEYMANS, V., De Squareswijk, Reeks Brussel, stad van kunst en geschiedenis, 13, Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, Directie Monumenten en Landschappen, Brussel, 1995, pp. 24-25.
Musées Royaux d’Art et d’Histoire (Parc du Cinquantenaire) Bruxelles, s.d., s.l.
Kroniek van het Jubelpark, 1880-1980, Koning Boudewijnstichting, Brussel, 1980.
RANIERI, L., Léopold II urbaniste, Hayez, Brussel, 1973, pp. 123-140.
SNAET, J., De luchtvaarthal van het Koninklijk Museum van het Leger en van de Krijgsgschiedenis. Historische studie, Regie der Gebouwen, 2006.
Een ‘centraal park’ in het hart van Europa. De restauratie van het Jubelpark, Koning Boudewijnstichting, Brussel, 2005.

Tijdschriften
Bruxelles Exposition 1897, officieel orgaan van de Internationale Tentoonstelling, Rossel, Brussel, 1897.
Bulletin des Musées royaux des Arts décoratifs et industriels, 1, 1901, pp. 1-3.
‘Les nouveaux locaux’, Bulletin des Musées royaux d’Art et d’Histoire, 1, 1929, pp. 5-7.
VANDENBREEDEN, J., ‘Le centenaire du Cinquantenaire. Le Palais des Arts Industriels de G. Bordiau’, Crédit communal de Belgique, Bulletin trimestriel, 134, 1980, pp. 231-250.
SORGELOOS, C., ‘La plaine des manœuvres et l’urbanisme bruxellois’, Crédit Communal de Belgique. Bulletin trimestriel, 1985, 153, pp. 1-12.
DE SCHOUTHEETE DE TERVARENT, I., ‘Le Musée royal de l’Armée et d’Histoire militaire’, Demeures Historiques et Jardins, 150, 2006, pp. 30-35.
‘Constructions du Grand Concours international’, Journal illustré de l’Exposition universelle de Bruxelles 1888, pp. 59-63.
‘Exposition nationale de 1880’, L’Émulation, 1881, kol. 23, pl. 1-12.
‘Nécrologie. Gédéon Bordiau’, L’Émulation, 3, 1904, kol. 20-21.
L’Illustration nationale des Fêtes et Cérémonies du 50e Anniversaire de l’Indépendance de la Belgique, Brussel, 1880.

Internetsites
www.klm-mra.be
www.kmkg-mrah.be

Files

Pdf CoverLuchtfoto van het Jubelpark (PDF - )

Lokalisatie van de weerhouden gebouwen en objecten in het Jubelpark.