Onderzoek en redactie

2016

 

Bekijk de weerhouden gebouwen

De Leon Monnoyerkaai ligt op de oostelijke oever van het Kanaal van Willebroek, in het verlengde van de Werkhuizenkaai, voorbij de Van Praetbrug. Achter de Voorhavenstraat wordt de kaai een geprivatiseerde weg die tot aan de Vaartdijk loopt.

De weg vormde vroeger de tweede helft van de Werkhuizenkaai, een weg die rond 1899 ten noorden van de spoorlijn Brussel-Gent Schaarbeeks was geworden, na de aanhechting door deze gemeente van het Lakense terrein gelegen tussen het kanaal en de Zenne. Nadat het was overgegaan naar het Brusselse grondgebied na de aanhechting van de gehele rechteroever van het kanaal door de Stad in 1921, kreeg dit deel van de kaai een nieuwe naam bij besluit van 02.12.1932, als eerbetoon aan Léon Monnoyer (1842-1927). Deze industrieel was een van de pioniers van het gewapend beton in België en een van de stuwende krachten achter de ontwikkeling van de Brusselse haven.

De Monnoyerkaai vormt de belangrijkste verkeersas van de Brusselse voorhaven, voorbij de Van Praetbrug. Het kanaal, dat daar breder is, vormt er een terminus voor de zeeschepen. De inrichting van de voorhaven was al eind 19e eeuw gepland, toen de Belgische staat in 1897 zo’n 44 hectare terreinen kocht op de vlakte van Monplaisir, maar ze werd pas mogelijk na de aanhechting van de zone door Brussel, ten koste van Laken, Neder-Over-Heembeek, Haren, Schaarbeek en Evere. Het algemeen plan werd in 1927 goedgekeurd en de werken duurden een tiental jaren.

Langs de oostelijke oever van het kanaal lag een lange strook terrein afgebakend door de Vilvoordselaan en het vormingsstation van Schaarbeek, in het midden doorkruist door de Zenne. Op het eerste gedeelte, langs de Rupelstraat, hadden zich vanaf de 19e eeuw diverse fabrieken gevestigd. Voorbij de toekomstige Voorhavenstraat en Leeuwstraat werd de Zenne overwelfd om er een weg op aan te leggen. Ten noorden van die weg werden op de kaai, die was eigendom van de Naamloze Vennootschap Zeekanaal en Haveninrichtingen van Brussel, loodsen en materialendepots gebouwd die zowel aan de kant van de kaai als aan de achterzijde met elkaar waren verbonden via een spoornet dat op de lijn Brussel-Mechelen aansloot. Ten zuiden van de weg werden de terreinen, die volgens het plan waren “gereserveerd voor commerciële doeleinden”, vanaf eind jaren 1930 bebouwd met loodsen en andere industriële gebouwen.

Begin 20e eeuw namen drie grote bedrijven het eerste bouwblok in, tussen de Lambermontlaan en de Voorhavenstraat. Op de hoek met de Rupelstraat was de in 1824 opgerichte soda- en zwavelzuurfabriek Capellemans vóór 1903 de Usine de Produits Chimiques de Laeken geworden. In het midden van het bouwblok bevond zich de elektriciteitscentrale van de in 1906 opgerichte Société Bruxelloise d’Electricité, die stroom leverde aan de Belgische Staatsspoorwegen. Tot slot hadden zich omstreeks 1908 in het oosten de Moulins Ricquier gevestigd, die rond 1927 de Grands Moulins de Bruxelles werden. De gebouwen van deze drie bedrijven werden in de jaren 1960 en 1970 gesloopt. Het grootste deel van het bouwblok wordt vandaag ingenomen door elektriciteitsleverancier Elia, die haar zetel bouwde op de plaats van de chemische fabriek (bureau Architectes Associés, 2009-2013) en een elektriciteitscentrale beheert die vóór 2004 op de site van de oude centrale werd gebouwd. Slechts één gebouw van die centrale is bewaard (nr.5 Monnoyerkaai): een smal volume, haaks op het kanaal, met een structuur van ijzeren vakwerk en bakstenen, afgeboord door metalen galerijen en met aan de kaaizijde een blinde gevel met neoclassicistische inslag. Het gebouw, dat wellicht tot de jaren 1920 teruggaat, bevatte de controlekamer, waarvan de muuropeningen op de noordoostelijke gevel thans zijn dichtgemetseld. Op de plaats van de maalderij bevindt zich nu de Verbrandingsoven van Brussel Noord (nr.8 Monnoyerkaai), die in 1977 werd ontworpen en in 1985 in dienst werd genomen (tijdelijke vereniging ingenieur-architect Jean Gillet en Urbs architecture et environnement). De warmte die door de verbranding van het huishoudelijk afval wordt opgewekt, wordt omgezet in stoom die aan de naastgelegen centrale wordt geleverd.

Voorbij de Voorhavenstraat, op nr.2, bevindt zich het kantoor van de havenmeester, dat al sinds de jaren 1970 is gehuisvest in een gebouw met gevels gemaakt van betonnen modules. Net in het oosten, op de huidige site van de containerterminal (Trimodal Terminal Brussels) die in 2001 werd ingehuldigd en wordt gedomineerd door een metalen portiek op rails, bevond zich tot eind jaren 1990 een lang entrepot dat rond 1935 door de Vennootschap Zeekanaal werd gebouwd. Zijn getrapte gevel maakte de rechtstreekse overslag van de goederen van op de schepen mogelijk door middel van kranen. Op de rest van de Monnoyerkaai staan vandaag onder meer een recyclagecentrum voor materialen, een transport- en logistiek bedrijf, en een cementfabriek, die achteraan nog altijd via spoorlijnen bereikbaar zijn.

Bronnen

Archieven
SAB/AR straten, doos 20-24, cote 23, nr.17 (21.12.1932).
SAB/OW 61580 (1927), 65478 (1926-1933); 8: 92827 (1977).

Publicaties en studies
CULOT, M. [o.l.v.], Bruxelles Hors Pentagone. Inventaire visuel de l’architecture industrielle à Bruxelles, AAM, Brussel, 1980, fiches 84, 88, 93.
DEMEY, T., Un canal dans Bruxelles, Badeaux, Brussel, 2008, pp. 48-49, 91-93, 98.
HUBERTY, C., VALENTE SOARES, P., De Brusselse kanalen, Brussels Hoofdstedelijk Gewest, 1998, pp. 46-47 (Brussel, Stad van Kunst en Geschiedenis, 25).
NAKHLÉ, L. & RAYNAUD, F. (red.), Kanaal? Hoezo kanaal?!, ATO, Brussels Hoofdstedelijk Gewest, Brussel, 2014, p. 43.
VAN NIEUWENHUYSEN, P., Toponymie van Laken (doctoraatsverhandeling in de Germaanse Filologie), UCL, Louvain-la-Neuve, 1998, p. 1375.

Tijdschriften

Almanach du Commerce et de l’Industrie, “Usines (quai des)”, 1908, 1909.
“Architecture partagée”, be.passive, 19, april-september 2014, pp. 28-39.
“Bruxelles: un canal, des usines et des hommes”, Les Cahiers de la Fonderie, 1, 1986, pp.115, 234.
“Je jette, tu récupères”, Les Cahiers de la Fonderie, 17, 1994, pp. 42-45.