Onderzoek en redactie

2018

 

Bekijk de weerhouden gebouwenZiekenhuiscomplex van de Stad Brussel dat vanaf 1907 door architect Victor Horta werd ontworpen, in een eclectische stijl met invloed van de art-nouveau, en tussen 1911 en 1923 werd gebouwd. Het geheel heeft de vorm van een trapezium met afgeronde basis en wordt omzoomd door de Jean-Joseph Crocqlaan, de Stiénonlaan, de Rommelaerelaan en de Ernest Masoinlaan; in de loop van de hele 20e eeuw, en tot en met vandaag, is het complex geleidelijk uitgebreid en aangevuld met de gebouwen van diverse diensten en stichtingen.

Geschiedenis van het oorspronkelijke complex
Om de problemen rond hygiëne, salubriteit en epidemieën aan te pakken en op een exponentiële bevolkingstoename in te spelen, stelde de Stad Brussel eind 19e eeuw alles in het werk om haar ziekenhuisinfrastructuren te ontwikkelen en te moderniseren. Sinds 1795 viel het bestuur voor verzorging en de hulp aan de armen onder de Raad der Godshuizen en Hulpen van Brussel (de toekomstige Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn). In 1906 bevestigde die Raad zijn intentie om een modern ziekenhuis te bouwen dat voor iedereen open zou staan. De instelling moest tevens onderdak bieden aan de Faculteit Geneeskunde van de Université Libre de Bruxelles. Dit nieuwe universitaire ziekenhuis moest de twee bestaande ziekenhuizen van de stad vervangen – Sint-Jan en Sint-Pieter – en een capaciteit van bijna 1500 bedden verzekeren. Er volgden langdurige discussies tussen Raad der Godshuizen en de artsen en professoren van de ULB. De Raad wou de infrastructuur in de buitenwijken vestigen, gezien de beschikbaarheid van terreinen en de gezonde omgeving, terwijl de artsen en professoren een instelling in het hart van de hoofdstad vroegen, want ze meende dat decentralisatie een rem zette op het aanbieden van onderwijs en op het ziekenbezoek. Het was de Raad die het laatste woord had.

Het toekomstige ziekenhuis werd vernoemd naar zijn belangrijkste mecenas, Georges Brugmann. Deze op 22.01.1900 overleden zakenman en filantroop had aan de Raad der Godshuizen en Hulpen van Brussel een terrein van vier hectare te Ukkel gelegateerd, samen met tien miljoen franken voor de bouw van een herstellingsoord en van een sanatorium voor tuberculosepatiënten. Met de goedkeuring van zijn testamentuitvoerder, zijn broer Alfred Brugmann, werd een deel van dit legaat – vijf miljoen franken – bestemd voor de bouw van een ziekenhuis dat de naam Brugmann moest dragen. Er werd een eerste overeenkomst afgesloten voor een gebouw in Schaarbeek, aan de Roodebeeksteenweg, op een terrein van één hectare dat in het bezit was van de Raad der Godshuizen en Hulpen. De werken moesten tussen 01.10.1907 en 01.10.1911 worden uitgevoerd. De Raad der Godshuizen liet zijn keus echter vallen op terreinen die ze in Sint-Pieters-Jette bezat, een wijziging die bij overeenkomst met Alfred Brugmann werd vastgelegd en bekrachtigd bij K.B. van 23.04.1907.

Jette verwachtte een interessante stedenbouwkundige weerslag van de vestiging van het ziekenhuis op haar grondgebied en onteigende terreinen die aan die van de Raad der Godshuizen paalden, waardoor de oorspronkelijk geplande tien hectare werden opgetrokken tot ongeveer negentien. Maar de gemeente raakte in conflict met de Stad Brussel als gevolg van allerhande geschillen, zoals de aansluiting aan de riolen van het ziekenhuis en de aanleg van verkeerswegen in deze nog onbebouwde zone, inclusief de lanen rond de site. In 1925 werd de enclave die het Brusselse ziekenhuis in het Jetse grondgebied vormde bij overeenkomst aan de Stad overgedragen, in ruil voor een aanpalend terrein van zestien hectare.

Gezien de complexiteit van het programma en de krappe termijn die het legaat-Brugmann voorschreef, stelden de voorzitter van de Raad der Godshuizen, Maurice Frison, en een van zijn leden, de advocaat Max Hallet, hun vriend Victor Horta als bouwheer voor. In juli 1906 vertrouwde de Raad aan Horta de uitvoering van de plannen en de leiding der werken toe. De architect wou zich voorafgaandelijk documenteren, enerzijds om te kunnen voldoen aan een bijzonder veeleisend technisch en organisatorisch programma dat toch het comfort van de zieke niet uit het oog verloor, en anderzijds om rekening te houden met de wetenschappelijke aanwijzingen van de diensthoofden van de ziekenhuizen van de Stad. Zo ondernam Horta tussen september en november 1906 verscheidene studiereizen in Frankrijk, Duitsland, Engeland, Oostenrijk en Nederland, waar hij de modernste ziekenhuizen bezocht. Via de Belgische consulaten in de Verenigde Staten informeerde hij zich eveneens over de recentste verwezenlijkingen ter zake in Noord-Amerika. De architect had verschillende ontmoetingen met de Brusselse ziekenhuisartsen en verdiepte zich in een studie uitgevoerd door de diensthoofden van het toekomstige ziekenhuis, de artsen Depage, Cheval en Vandervelde.

Op 21.12.1906 stelde Horta zijn conclusies voor aan de Raad der Godshuizen. Uit een dertigtal verschillende liggingsplannen die hij voor een “Maison d’Hygiène” voorstelde, koos de Raad voor het type van het paviljoenziekenhuis, waarin de ziekenhuisgebouwen en de diensten voor universitair geneeskundig onderwijs in een groen kader verspreid liggen. Dit zou zowel lichamelijk als geestelijk heilzaam voor de zieken zijn. De Faculteit Geneeskunde en het medisch korps verzetten zich echter tegen de idee van een horizontale ontwikkeling en toonden zich voorstander van een verticale verdeling, die volgens hen beter tegemoetkwam aan de medische eisen en het beheer van een dergelijke instelling. De Raad koos uiteindelijk voor de horizontale benadering.

Het contract voor de architectuuropdracht werd op 23.03.1907 getekend. Op 21 juli stelde Horta aan de Raad der Godshuizen zijn eerste voorontwerp voor, vergezeld van een bestek dat meteen onhaalbaar werd geacht. Onder druk van de ULB en van de Stad besliste de Raad om het Sint-Pietersziekenhuis in gebruik te houden om het leven van de clinici te vergemakkelijken, en bijgevolg om het aantal bedden en diensten van het nieuwe ziekenhuis te verminderen. De architect moest zijn voorstel herbekijken. Het tweede ontwerp (1095 bedden) werd door de Raad op 13.07.1909 goedgekeurd en dan op 27 augustus aan de Gemeenteraad van Brussel voorgelegd. De Administratie vond het nog altijd te duur en besliste het aantal bedden tot 700 te reduceren en bepaalde diensten te schrappen. Ze vroeg Horta zijn plannen aan te passen, zonder ze echter volledig te herwerken. De architect diende dus een derde, beperktere versie in, waarin hij de algemene inplanting behield maar slechts de helft van het terrein voor het ziekenhuis bestemde, daar een aantal paviljoenen was geschrapt. Deze laatste versie werd door de Stad op 31.01.1910 aangenomen en op 22 juni door de afdeling Openbaar Welzijn van de Gemeenteraad en door de Hoge Gezondheidsraad goedgekeurd, en een koninklijk besluit machtigde de Administratie der Godshuizen de bouw van het ziekenhuis aan te vatten.

Op 10.08.1911 legde Alfred Brugmann de eerste steen van het complex. Aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog waren – ondanks vertragingen die het gevolg waren van de keuze voor de goedkoopste inschrijvers en de zoektocht naar materialen die steeds schaarser en onbetaalbaarder werden – de ruwbouw, de plafonds, het schrijnwerk en de verwarmings- en verlichtingsinstallaties vrijwel klaar. In januari 1914 ontwierp Horta de plannen voor de tuinen, samen met landschapsarchitect Jules Janlet. Tijdens Horta’s ballingschap in de Verenigde Staten tussen 1915 en 1919 werden de werken voortgezet onder toezicht van zijn nauwste medewerker, architect André Dautzenberg, in samenwerking met hoofdingenieur van de Raad der Godshuizen, Georges Vellut. In juni 1915 werden de diensten van het zopas buiten gebruik gestelde Sint-Jansziekenhuis naar Brugmann overgebracht, wat een ingrijpende reorganisatie van de instelling noodzaakte.

Toen Horta in 1919 terugkeerde, hervatte hij de opvolging van de werken, die tot in 1923 duurden. De inhuldiging van het Brugmannziekenhuis vond plaats op 18.06.1923, in aanwezigheid van de Koning-Ridder Albert I en de Koningin-Verpleegster Elisabeth. Victor Horta had de eer het koninklijke paar te mogen rondleiden in de nieuwe instelling, die een drievoudige opdracht had: de behandeling van zieken, het geneeskunde onderwijs en het medisch onderzoek. Op 25 juni van datzelfde jaar opende het ziekenhuis zijn deuren voor de betalende zieken of de patiënten die bij de eerste mutualiteiten waren aangesloten.

Principes en organisatie
Het model van het paviljoenziekenhuis schreef voor dat de gebouwen van elkaar verwijderd moesten liggen om besmettingen te vermijden. De wijze waarop de paviljoenen van eenzelfde dienst werden gegroepeerd en ingedeeld, werd door hun specifieke functie ingegeven. Het ziekenhuis werd georganiseerd in autonome diensten, allemaal gelijkvloers, gescheiden voor mannen en vrouwen, waarvan de uitrusting door de pathologieën werd bepaald. Deze diensten werden met elkaar verbonden door overdekte galerijen die voor licht en verluchting zorgden; sommige waren opengewerkt met arcades, andere waren afgesloten met glas en werden ’s winters verwarmd. Onder alle paviljoenen liep een ondergronds netwerk voor elektriciteits- en waterdistributie dat vanuit een technisch dienstencentrum vertrok.

De hospitalisatiegebouwen hadden geen verdieping, met uitzondering van die voor volwassenenchirurgie en dermatologie, die één verdieping hadden. Naast de lokalen bestemd voor de hospitalisatie en de behandeling van de zieken, beschikte elke dienst over een consultatiepaviljoen met wachtzaal, herkenbaar aan zijn ingang onder markies.

Het typeplan van het hospitalisatiepaviljoen bestond uit een centrale ruimte die als dagverblijf en refter voor de zieken dienstdeed, met daarlangs grote gemeenschappelijke zalen met 16 tot 20 bedden rond een centrale gang, aangevuld met enkele individuele kamers. Elk paviljoen was voorzien van een badkamer, een zaal met wastafels en latrines, een onderzoeks- en verzorgingszaal, een lokaal voor de verpleegsters en een linnenkamer, een paneel voor de elektrische bellen van de dienst, een telefoonpost verbonden met het centrale telefoonkantoor, een bijkeuken en een lokaal voor het poetsmateriaal. De indeling en de afmetingen van deze lokalen varieerden van de ene dienst naar de andere. De hospitalisatiepaviljoenen beschikten over zonnige ruimten voorzien van ligzetels: patio’s, terrassen, dakterrassen en tuinen. De gemeenschapszaal was buitenaf te herkennen aan haar uitspringende volume, het regelmatige ritme van de vensters op de gevel en de hoge schoorstenen. Die laatste waren in feite luchtkokers die in verbinding stonden met luchtinlaten aan de voet van de gevels.

Het typeplan van het operatiepaviljoen bestond uit een aseptische operatiezaal, een orthopediezaal, een kliniekauditorium, een lokaal voor linnen en verbanden, een lokaal voor de geneesmiddelen en het operatiematerieel, een kleedkamer en een badkamer voor de artsen, het kantoor van het diensthoofd, een lokaal voor medische observatie en wetenschappelijke documentatie, en een laboratorium voor lopende onderzoeken. Bij elke operatiezaal hoorden een narcosekabinet, een sterilisatiezaal en een zaal met wastafels voor de artsen. De studenten kwamen het kliniekauditorium van elke dienst binnen via een trap die rechtstreeks uit de tuinen vertrok, en ze beschikten over een eigen vestiaire. De operatiezaal was van buitenaf te herkennen aan haar veelhoekige plattegrond, die een zo groot mogelijke natuurlijke lichtinval verzekerde.

Alle gebouwen waren bekleed met baksteen van Dieren in drie kleuren – oranjerood, rood en wit – versierd met hardstenen elementen waarvan sommige de kenmerkende profielen van Horta’s kunst vertoonden. De architect schiep een heel gevarieerd uitzicht door te spelen met de hoofdkleuren en met motieven gevormd door de bakstenen. Zo kreeg elke dienst een eigen identiteit. Oranjerood overheerste in de massievere gebouwen in de periferie – ingang, woning van de verpleegsters, mortuarium – terwijl wit was voorbehouden voor de paviljoenen met één bouwlaag onder dakterras: geneeskunde en kinderchirurgie. Gekleurde baksteenbanden benadrukten de platte daken en de hardstenen sokkels en versterkten de horizontaliteit van de paviljoenen. Verscheidene paviljoenen lagen halfondergronds, en Horta gebruikte het hoogteverschil van het terrein – 5,2 meter van noord naar zuid – om sommige halve souterrains op de begane grond open te maken.

Het ziekenhuis, dat in 1930 bijna 2000 lokalen telde, was uitgerust met alle moderne comfort en technieken: elektrische verlichting, zelfs in de tuinen; een netwerk van elektrische klokken in het hele ziekenhuis; een centraal telefoonkantoor met vier staatslijnen die de communicatie tussen alle diensten verzekerden; prikklokken voor het personeel; warmwaterradiatoren, met elektrische radiatoren als eventuele ondersteuning; operatiekwartieren voorzien van radiatoren op stoom voor de sterilisatie; wastafels met koud en warm water, en met steriel water in de operatiekwartieren; stofzuigers; ontsmetting van de lokalen door de koude verneveling van formol; mechanische ventilatie via luchtinlaten achter de radiatoren en de afvoer, via de verlaagde plafonds, van de vervuilde lucht langs de buitenschoorstenen; bijna overal vensters met schuifraam met contragewicht; muren bekleed met faiencetegels met boorden in verschillende kleuren, afhankelijk van de paviljoenen; in de meeste lokalen, afgeronde plafondhoeken en vloeren bekleed met tegels van ijzeraarde die met de muren werden verbonden door middel van plinten met afgeronde hollijst; vloer in granito in de operatiekwartieren, eikenhouten parket in de kantoren van de administratie; houtwerk beschilderd met olie in verschillende tinten, afhankelijk van de diensten; muren deels beschilderd met email en, deels, met permanentwit, in gevarieerde, heldere tinten; trappen in granito; mobiele uitrusting toevertrouwd aan gespecialiseerde firma’s.

Oorspronkelijke indeling
Op het plan oogt het parkziekenhuis als een grote campus afgezoomd door brede verkeersaders. In het zuiden wordt de hoofdingang, aan het Arthur Van Gehuchtenplein, met de de Smet de Naeyerlaan verbonden door een rechte weg, de Guillaume De Greeflaan. Het grote trapezoïdale en hellende terrein is ingericht volgens een zuidoost-noordwest georiënteerde as, waardoor ten volle gebruik wordt gemaakt van natuurlijk licht en de gebouwen zo min mogelijk aan de overheersende wind en regen worden blootgesteld. De perimeter van de site, 1,36 kilometer, wordt omheind door een bakstenen muur of een eenvoudige afsluiting van betonpanelen (C), waarbinnen zich een uitgestrekt park ontplooit. Hoewel slechts een deel van Horta’s oorspronkelijke paviljoenprogramma werd uitgevoerd, bleef zijn afgeslankte plan boven het orthogonale dambordpatroon van de gebouwen nog altijd aanvullen met een netwerk van wegen die schuin vanaf de ingang vertrokken. In functie van het landschap lagen de 37 vrijstaande en methodisch gegroepeerde paviljoenen ingeplant in het netwerk van 3,25 kilometer gemacadamiseerde lanen, wegen en verbindingspaden, afgeboord door bomen, bosjes, plantsoenen en grasperken.

De overledenen werden aan het noordoostelijke uiteinde van het terrein naar buiten gebracht, terwijl de patiënten aan de zuidkant binnenkwamen, via het Van Gehuchtenplein. Rond een door Victor Horta en Julien Dillens ontworpen monument voor Georges Brugmann (A) werd een square aangelegd. De toegang tot het ziekenhuis bestond uit een drieledig portaal met markiezen dat een hiërarchie in de ingangen aanbracht, met daarachter de grote, door een glazen dak overdekte binnenplaats “voor consultaties”. Aan de linkerzijde bevond zich het gebouw met de “wachtdienst” (spoeddienst) en de administratie van het ziekenhuis (D), aan de rechterzijde het apotheekgebouw (E). In de aslijn lag de dienst volwassenengeneeskunde, met een consultatiepaviljoen (F) gevolgd door vijf hospitalisatiepaviljoenen verbonden door een lange glazen galerij (G) die achter het consultatiepaviljoen een dwarse laan overspande. Aan weerszijden van het toegangscomplex waren twee paviljoenen volgens spiegelbeeldschema ingeplant: dat voor de kinderchirurgie links (H), dat voor de kindergeneeskunde rechts (I).

Links van de hoofdas bevond zich de zone bestemd voor de volwassenenchirurgie (J tot L), bestaande uit evenwijdige hospitalisatiepaviljoenen en twee operatiepaviljoenen. Ten oosten van het paviljoen voor kindergeneeskunde lag de dienst dermatologie en syfilografie, bestaande uit een consultatiepaviljoen (M) gescheiden van zes behandelingspaviljoenen (N); samen vormden die het enige volledig bepleisterde en beschilderde geheel van de campus. Deze afdeling zou al snel andere bestemmingen krijgen.

Rechts van de hoofdas bevonden zich de woongelegenheden voor de verpleegsters en het dienstpersoneel (O), die Horta in 1930 aanzienlijk uitbreidde, de centrale keuken (P) voor de zieken en het personeel, en de technische diensten (Q), die via de Rommelaerelaan toegankelijk waren. Aan het Van Gehuchtenplein, links van het administratief gebouw en de ringmuur onderbrekend, stond de directeurswoning (B). Een gebouw met het mortuarium en de kapel (S) bevond zich aan de straat, in de noordwestelijke hoek van de site.

Verbouwingen en toevoegingen
Om in te spelen op de nieuwe medische technieken en specialisaties en op de geleidelijke afbouw van het onthaal van de patiënten in gemeenschappelijke zalen, zag het Brugmannziekenhuis zich al meteen vanaf zijn inhuldiging genoodzaakt de bebouwing te verdichten. Al snel werden de terrassen afgesloten om nieuwe lokalen te maken, er werden verdiepingen toegevoegd en annexen vulden de ruimten tussen de paviljoenen, waarvan sommige zelfs verlengd werden.

In 1926 richtte koningin Elisabeth van België een instituut voor medisch onderzoek op dat zich tot doel stelde het laboratoriumonderzoek en de uitwisselingen tussen wetenschappelijke vorsers en praktijkwerkers aan de moedigen. Via een overeenkomst met de Raad der Godshuizen die door de Gemeenteraad van de Stad Brussel van 03.05.1926 werd goedgekeurd, verbond het instituut, dat Geneeskundige Stichting Koningin Elisabeth werd gedoopt, zich ertoe een gebouw op te richten op een terrein gelegen binnen de ziekenhuissite (zie Jean-Joseph Crocqlaan nr.3). Het ontwerp van het instituut, dat naar de buitenzijde van de site was gekeerd, werd in 1927 aan architect Henri Lacoste toevertrouwd. In 1931 verrezen in het hoogste noordelijke gedeelte twee paviljoenen voor het Instituut voor Psychiatrie, naar een ontwerp van hoofdingenieur Georges Vellut. Het gebouw werd later gesloopt en vervangen door het nieuwe Instituut voor Psychiatrie en Medische Psychologie (T), dat in 1982 werd ontworpen door het bureau BEAI en sindsdien is vergroot. In 1932 bouwde architect Victor Rubbers het paviljoen van de Stichting Yvonne Boël (R), die zich aan de studie en behandeling van kanker wijdde.

Na de Tweede Wereldoorlog waren steeds meer lokalen nodig om gelijke tred te houden met de evolutie van de medische onderzoeks- en behandelingstechnieken. Vanaf de jaren 1950 werd het complex een ontelbaar aantal keren uitgebreid, gewijzigd en verbouwd, zowel binnen als buiten, zoals door de plaatsing van schotten in de hospitalisatievleugels in de jaren 1970 om de gemeenschappelijke zalen tot kamers om te vormen. In 1957 ontwierpen de architecten Yvan Blomme, Gaston Brunfaut en J.F. Petit een lage uitbreiding van het gebouw voor de administratie en de spoedopname (D), een uitbreiding die voor die spoeddienst was bestemd. Het in 1948 opgerichte Centrum voor Traumatologie en Readaptatie (CTR) werd ondergebracht in de oude vleugel voor kindergeneeskunde (I), die in 1964 werd verlengd met een nieuwe vleugel naar een ontwerp van architect Robert Puttemans. Die vleugel werd nadien nog tweemaal uitgebreid, vóór 1996 en tussen 2004 en 2012. Kort na 1968 werd de toegangsportiek van het ziekenhuis afgebroken om de toegang voor auto’s te vergemakkelijken, terwijl links een toegangssas voor ziekenwagens, met eigen inrit, werd ingericht naar een ontwerp van de architecten Gustave Brunfaut, J.F. Petit en J. en F.Vandevoorde-Blomme (U). Die toegang werd nadien tot consultatiepaviljoen omgevormd.

In 1972 ontwierp architect L. Peeters een nieuw paviljoen voor de dienst gynaecologie en materniteit dat tegen het oude consultatiepaviljoen voor dermatologie (M) werd aangebouwd. In 1975 tekenden de architecten Pierre Guillissen en J. Opdenberg de plannen voor een nieuw universitair auditorium (V) dat in de as van de ingang werd gebouwd. In datzelfde jaar ontwierp dezelfde Guillissen een polikliniek in de zuidelijke hoek van de site (W). Een nieuw, in 1975 ontworpen mortuarium werd in 1980 naast de gebouwen van de technische diensten (Q) opgetrokken door architectuurbureau CERAU, in associatie met J.F. Petit. In 1984 werd een nieuwe, twee jaar eerder ontworpen centrale keuken gebouwd naar de plannen van bureau URBAT, op de plaats van een oude boomgaard langs de Rommelaerelaan en de Ernest Masoinlaan (X). In 1986 werd het Universitair Kinderziekenhuis Koningin Fabiola (UKZKF) geopend dat in 1979 door bureau CERAU was ontworpen (Y). In 2011 werd het gebouw verhoogd (bureaus Samyn & Partners en BEAI).

Om op de nieuwe functionele eisen van een modern en performant ziekenhuis in te spelen, startte het Brusselse OCMW in 1992 een grootschalig vernieuwingsproject voor de site. Na een in 1994 uitgeschreven wedstrijd werd het bureau Philippe Samyn & Partners, in associatie met BEAI, aangeduid om een globaal herstructureringsplan uit te tekenen. Het was de bedoeling de meeste paviljoenen te behouden, hun toevoegingen te verwijderen en nieuwe gebouwen op te richten volgens de richtlijnen van Victor Horta’s oorspronkelijke plan. Er werden vier nieuwe zones op de site uitgetekend: de zone voor acute hospitalisatie (spoed, intensieve zorgen, geneeskunde, heelkunde en geriatrie), de pool moeder-kind (materniteit en UKZKF), de revalidatiezone (centrum voor traumatologie en geriatrie) en de zone voor psychiatrische verzorging. Vijf nieuwe parallelle hospitalisatievleugels werden ingeplant achter de bewaarde voorgevel van het voormalige tumorencentrum (L). De eerste twee vleugels werden in 2003 ingehuldigd, de volgende in 2009. Deze vleugels worden verbonden door een overdekte galerij die enerzijds de circulatie van de bezoekers en anderzijds de overbrenging van de patiënten en de logistiek mogelijk maakt. Het oude mortuarium (S), dat in 2005 werd beschermd, werd in 2006-2007 gerestaureerd door, opnieuw, Samyn & Partners en BEAI, in samenwerking met architect Barbara Van der Wee. Het werd getransformeerd tot conferentie- en opleidingscentrum dat in 2009 werd ingehuldigd. In 2013 werd een multifunctioneel gebouw gevestigd langs de J.-J. Crocqlaan, in het verlengde van de Geneeskundige Stichting Koningin Elisabeth en in direct contact met het UKZKF (Y). Aan de oostzijde van de campus werd in 2017 een nieuwe polikliniek ingehuldigd, met daarin de consultatiediensten (Z); hij bestaat uit vier volumes die door een atrium en glazen galerijen met elkaar worden verbonden. De herstructurering gaat nog altijd voort, met de bouw van vleugels voor de psychiatrie.

Bronnen

Archieven
Archief van het OCMW van de Stad de Brussel: Algemene zaken, fardes 137-138; Werken ziekenhuisinstellingen, Brugmann Ziekenhuis; iconografisch fonds.
Archief van de Stichting CIVA/fonds Victor Horta.
SAB/PP 475 (1907).
SAB/OW Administratie en spoeddiensten: 70990 (1957); Universitair auditorium: 84834 (1975); CTR: 84318 (1964), 88168 (1970), 85995 (1971), 84341 (1972), 86170 (1975); Stichting Yvonne Boël: 40866 (1932); Gynaecologie en materniteit: 83495 (1972); Woning van de verpleegsters: 39381 (1928); Kinderziekenhuis: 93138 (1979), 93155 (1981); Volwassenengeneeskunde: 83803 (1974), 84848 (1974), 85028-85029 (1975), 87205 (1981), 93017 (1989); Nieuwe centrale keuken: 89655 (1983); Nieuw mortuarium: 83928 (1975), 86172 (1975); Polikliniek: 93180 (1975); Psychiatrie: 39605 (1928), 84976 (1976), 90292 (1979), 94972 (1994), 106299 (1995); Sas ziekenwagens: 83123 (1968).

Werken
BURNIAT, P., LE MAIRE, J., Brugmann, het parkziekenhuis van Victor Horta, coll. Brussel, Stad van Kunst en Geschiedenis, 51, Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, Directie Monumenten en Landschappen, Brussel, 2011.
COMITÉ DU 75e ANNIVERSAIRE DU C.H.U. BRUGMANN (red.), C.H.U. Brugmann 1923-1998, Paul Ide, Tielt, 1998.
DESIR, D. (red.), Van de kant van Brugmann. Een ziekenhuis in zijn eeuw, Editions Ercée, Brussel, 2006.
GUISLAIN, A., Bruxelles. Atmosphère 10-32, L’Eglantine, Parijs-Brussel, 1932, pp. 245-252.
HEUSQUIN, CH., L’Hôpital Brugmann de l’Assistance Publique de Bruxelles, Commissie van Openbare Onderstand van Brussel, Brussel, 1930.
Hôpital Brugmann à Jette-Saint-Pierre, Administratie der Godshuizen en Hulpen van Brussel, s.d.
Hôpital Brugmann. Compte-Rendu de la Cérémonie d’Inauguration, Raad der Godshuizen en Hulpen van Brussel, Brussel, 1924.
LELARGE, A., “Brugmann: l’hôpital pavillonnaire de Victor Horta”, in: DICKSTEIN-BERNARD, C., Du monumental au fonctionnel: l’architecture des hôpitaux publics bruxellois (XIXe-XXe siècles), CIVA, OCMW van Brussel-Stad, Brussel, 2014, s.p.

Tijdschriften
“Centre de traumatologie”, Architecture, 86, november-december 1968, pp. 316-318.
“L’histoire du CHU Brugmann”, Architecture hospitalière, herfst 2013, pp. 74-78.
“À propos d’architecture hospitalière”, Bâtir, 6, 15.05.1933, pp. 210-211.
“L’hôpital en pavillons et la brique”, Bâtir, 18, 15.05.1934.
BRUNFAUT, G., “Principes de l’architecture hospitalière”, Bâtir, 35, oktober 1935, pp. 390-395.
MEIRESONNE, A., “Bruxelles, Hôpital Brugmann à Laeken”, L’architecture hospitalière en Belgique, M&L, 10, 2004, pp. 116-121.
S.P., “Brugmann, l’hôpital visionnaire”, Bruxelles dans le 1000. Hors-série Le Soir. Collection des villages de Bruxelles, 2005.

Websites
www.chu-brugmann.be.